Vrouwen in de Eerste Wereldoorlog

Een verpleegster, een journaliste, een vrouw die wacht op haar man en een levensgevaarlijke spionne. Deze vrouwen komen aan het woord in de voorstelling 1919, over vrouwen in de Eerste Wereldoorlog.

Angela Barkhuysen en Rick Piepers in 1919

1919: Interview door Henk Roozeboom

Vechten tegen de mannelijke moraal ten tijde van de Eerste Wereldoorlog
Door Henk Roozeboom
Als ik iets wil, dan moet ik er ook voor gaan, dacht Angela van Leeuwen en produceerde zonder crowdfunding of subsidies, maar gewoon door geld opzij te leggen, de voorstelling 1919. Een stuk vol liedjes en verhalen over bijzondere vrouwen in de Eerste Wereldoorlog.
Van Leeuwen is ‘gewoon’ gaan schrijven. Toen het af was maakte ze afspraken met Rick Piepers die haar wilde helpen met de muziek en met regisseur Kim Arnold die haar wel wilde regisseren. Daarna regelde ze een theaterzaal en staat 22 februari op de planken met haar eigen voorstelling 1919.
Het is een jaar na de Eerste Wereldoorlog. De vrede is getekend. Een vrouw wacht tot haar man terug komt van het front. Ze denkt na over vrouwen die het anders hebben aangepakt en op zijn minst iets hebben gedaan waar ze zelf “voor gingen”. Van Leeuwen speelt die vrouw. Ze bezingt drie vrijgevochten en stoere vrouwen en vertelt hun verhalen.     “De moraal van mijn voorstelling is dat je je kansen moet pakken en doen wat er gedaan moet worden om je doel te bereiken,” zegt Van Leeuwen. In de jaren rond 1920, waarin de vrouwenemancipatie nog een vies woord was, is dat zeker voor vrouwen een moeilijke en moedige keuze geweest.
Als voorbeeld noemt Van Leeuwen Dorothy Lawrence, een meisje van negentien, dat journalist wilde worden en op een fiets naar het front trok. Ze verbleef tien dagen als man verkleed in de loopgraven en bracht daarmee de Engelse legertop in grote verlegenheid.
Een mannenwereld waarin de legendarische Mata Hari volgens de regels van haar eigen seksuele moraal een belangrijke rol speelde. “Volgens Mata Hari hebben vrouwen de macht over seks,” zegt Van Leeuwen. “Ik denk dat zij van de theorie uitging dat vrouwen er ja of nee tegen kunnen zeggen. De macht van mannen komt wat dat betreft alleen op dwingen en kapot maken neer. In hoeverre Mata Hari daar, tijdens haar al dan niet vermeende spionageactiviteiten, gebruik van heeft gemaakt, weten we pas echt wanneer haar dossier in 2017 geopend wordt.”
Hari en Lawrence waren vrouwen die een geëmancipeerde rol najoegen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Dat wil niet zeggen dat Van Leeuwen vrouwen die een meer traditionele vrouwenrol ambieerden uit de weg gaat. “Vol goede bedoelingen was ik uit de trein gestapt om levens te redden. Kalm en liefdevol. Een baken van rust te zijn voor de soldaten die gewond waren geraakt in dienst van het vaderland, ” laat ze een verpleegster zeggen. Die ziekenverzorgster keerde ontgoocheld van het fronthospitaal terug. Onder vernederende werkomstandigheden, zag ze gruwelijke dingen en leerde dat het haar taak niet was om soldaten te genezen maar ze zo snel mogelijk weer gevechtsklaar te maken.
Ondertussen denkt de wachtende vrouw aan de auto van haar man die ongebruikt in de garage staat. Want in die tijd hoorden vrouwen niet te rijden. En wat doet zij?

Voorstelling: 1919, productie, tekst, zang  en spel: Angela van Leeuwen, regie Kim Arnold, muziek: Rick Piepers

Verpleegster

De volgende monoloog komt uit de voorstelling 1919. Ik heb deze tekst gebaseerd op brieven van verpleegsters in de Eerste Wereldoorlog. Het werk dat deze vrouwen deden was ongekend zwaar. Ze maakten lange uren en de vreselijke oorlogswonden waren traumatiserend. Het kwam regelmatig voor dat deze vrouwen door uitputting en shock in een soort zombie achtige toestand terecht kwamen.

Monoloog verpleegster

Na één van die nachten, elk leeg bed werd direct weer gevuld, liep ze naar buiten. Ze sloot de zware deur en kwam vanuit het kreunen, jammeren en sterven in de absolute stilte.

De aanhoudende vorst had glinsterende randen op de brokken modder achtergelaten.

Kleine wolkjes kropen uit de monden van de wachters en daarboven de volle maan in een roetzwarte hemel.

Vol goede bedoelingen was ik hier uit de trein gestapt. Levens redden. Kalm en liefdevol.

Een baken van rust voor de soldaten die gewond waren geraakt in dienst van het vaderland. Jong, ontzettend jong. Open wonden, uitwerpselen en de geur van bloed, maar het meest van alles schokte me de naaktheid.

Tot die dag had ik niet eens geweten hoe een man er onder zijn kleding uit zag. Het gevoel van spieren en botten onder warme huid. De intimiteit. Opwinding, afschuw en schaamte tegelijk.

Toen de eerste onder mijn handen stierf, barstte ik in tranen uit. Hij had een brief bij zich voor zijn moeder en een foto van een zacht meisje met krullen en lintjes in het haar.

Maar na die eerste dode kwam er nog één en nog één en nog één. Ik raakte er aan gewend. De naakte, kwetsbare mannen van vlees en bloed werden…wonden die schoongemaakt moesten worden, lichaamsdelen die wel of niet werden afgezet, vlees dat gewassen en verbonden werd. Prevelende objecten in een eeuwigdurende rondgang bij lamplicht.

De doden en onherstelbaar beschadigden mochten naar huis.  Ongeschikt om te vechten. De rest werd opgelapt, gevechtsklaar gemaakt en teruggestuurd.

Soms smeekte zo’n man me zijn hand af te zetten als die nog te redden was, de kogelwond niet schoon te maken. Liever invalide dan terug naar de loopgraven.

En dan de krankzinnigen. Met grote schrikogen zaten ze voor zich uit te staren. Uiterlijk ongeschonden en dus in staat om te vechten. Of wilden ze soms als deserteurs voor de krijgsraad? Waanzin is verraad aan het vaderland. Stop ze in een gesticht! Geen cent pensioen. Waanzin komt niet van de oorlog.

Eind april 1915. De eerste trein met jammerende, krijsende mannen rijdt binnen. Bladderende huid, hijgen, hoesten, kermen en uiteindelijk zwijgend sterven. Yperiet. Mosterdgas. Een sterke etenslucht vertelde één van de soldaten me. Zijn gezicht was aangetast. Gesmolten leek het wel. Ik durfde hem nauwelijks aan te kijken. Niet om wat mijn ogen zouden zien, maar wel om wat hij in mijn ogen zou lezen.

Maar ook daar raak je aan gewend. Denk je. De oorlog vreet aan je hart. Maakt het gevoelloos en dof. Ik hoefde nauwelijks nog te slapen, mijn lach bevroren op mijn kaken, mijn handen altijd koud. Ik was zelf één van die doden aan het worden. Stelde geen vragen meer, was ongevoelig voor het leed. Weer een wagonlading vlees en lijken. Wat maakt het uit?

Zo stond ik daar in die vriesnacht. Iets erger dan de dood door granaatvuur of mortieren bedreigde mij. Het kroop uit de bevroren modderkluiten langs mijn benen omhoog. Mijn ziel flakkerend en uitdovend in de eindeloze nacht. En toen…

 

Muziek begint, ze zingt:

 

Iemand fluit in de nacht

Fluit voor de zoekende zielen

fluit voor zijn bloedende hart

Schel en volhardend in de ijzige kou

Fluit wat licht in het zwart.

Iemand die fluit

Iemand die fluit

Iemand die fluit in de nacht

Daisy, daisy, give me your answer do

I’m half crazy

All for the love of you

It won’t be a stylish marriage

I can’t afford a carriage

But you’ll look sweet

Upon the seat

Of a bicycle made for two